Wat betekenen verhalen over reïncarnatie en geestverschijningen?
BDE’s zijn niet de enige paranormale verschijnselen die op een hiernamaals duiden. Onderzoekers beroepen zich op tientallen andere, waaronder helderziendheid, telepathie, terminale luciditeit, uittredingen (zonder BDE), channeling door mediums en drugsvisioenen. Hun bewijsvoering is dan meestal dat deze fenomenen aantonen dat de ziel los van het lichaam kan bestaan (dualisme of non-localiteit, p.???) en dat maakt een leven-na-dit-leven waarschijnlijker. Met name telepathie is serieus onderzocht, maar hoe beter de proefpersonen werden afgeschermd, hoe minder de resultaten van toeval waren te onderscheiden. Voorlopig kan ik deze verschijnselen daarom niet gebruiken in dit onderzoek. Misschien bestaat er wel zoiets als helderziendheid, maar niet de keren dat dit onderzocht werd.
Bij twee verschijnselen wil ik langer stilstaan: reïncarnatie en spookverschijningen. Ik heb hier namelijk van dichtbij getuigenissen over meegemaakt en de bewijsvoering kent veel getuigenissen. Daarmee lijken ze op bijna-doodervaringen, die ik serieus neem, en daarom verdienen ze ook een eigen bespreking.
Reïncarnatie is het geloof dat iemands ziel bij het sterven in een tussenwereld wacht om uiteindelijk in een ander levend wezen terug te keren. Vooral hindoes en boeddhisten geloven hierin, maar ook jaïnisten en sikhs – bij elkaar zo’n anderhalf miljard mensen – evenals kleine groepen christenen, Joden en moslims.
De grondlegger in het onderzoek is Ian Stevenson, die zo’n 1.700 casussen verzamelde, vooral kinderen die zich eerdere levens zeiden te herinneren.[1] Dat is een indrukwekkende hoeveelheid en Stevenson claimt bovendien dat deze deels kunnen worden gecontroleerd. De kinderen leken namelijk details uit hun vorige levens te noemen die ze niet op een andere manier konden weten, hadden vaardigheden die ze niet in hun huidige leven hadden kunnen aanleren (zoals xenoglossy, spreken in onbekende talen) en hadden opvallende littekens die ze verklaarden vanuit die vorige levens.
Veel bezwaren tegen reïncarnatie zijn gemakzuchtig. Want kan bijvoorbeeld een groeiende wereldbevolking echt niet kloppen met een stabiele hoeveelheid zielen die moeten terugkeren? Als die zielen een periode in een tussenwereld kunnen wachten – zoals het hindoeïsme leert – kan het wiskundig gezien prima. Ook wordt er lacherig gedaan over al die mensen die in vorige levens Napoleon zouden zijn geweest en zelden, zeg, de hond van Napoleon. In de casussen van Stevenson valt de hoeveelheid beroemdheden echter wel mee. Wel zijn het er meer dan je statistisch zou verwachten en vrijwel alle voorlevens zijn rijker en voornamer dan het huidige leven. Ook is het vreemd dat ongeveer 70 procent van de ‘herinnerde’ sterfgevallen onnatuurlijk waren, vaak gewelddadig. En in de gebieden waar men gelooft dat iemands gender voor eeuwig vastligt, zijn er inderdaad ook geen verhalen waarin het gender wisselt, maar in de andere streken juist weer wel.[2]
De data laten dus een stevige culturele bias zien. Anders dan bij bijna-doodervaringen die overal worden waargenomen en geen voorkeuren in achtergronden kent, komen de getuigenissen vooral uit India en omgeving en hebben deze zich duidelijk via culturele overdracht verspreid. Kinderen vertellen zelden over vorige levens tenzij hun ouders in reïncarnatie geloven, terwijl bij BDE’s het niets uitmaakt uit welk nest je komt. Bovendien zijn juist de herinneringen van kinderen sterk te beïnvloeden. Ze zien vaak dromen aan voor realiteit, zeker als de ouders dat belonen. De verhalen die Stevenson verzamelde waren bovendien meestal uiterst beknopt en tot stand gekomen via een tolk. Daardoor kunnen er veel misverstanden en wensgedachten insluipen. En dan zijn er nog de ‘overlappende’ levens.[3] Hoe kunnen meerdere kinderen tegelijk hetzelfde voorleven herinneren, bovendien op een manier die niet is te onderscheiden van andere getuigenissen? En hoe kunnen veel van hen al geboren zijn, toen hun vorige leven nog niet overleden was?
Het onderzoek overtuigt niet. Veel mensen putten troost uit hun herinneringen aan een voorleven, en daar hoef ik niets aan af te doen, maar voor een bewijs dat anderen ook meeneemt, is meer nodig.[4]
Ten slotte de geestverschijningen. Veel lezers zullen spoken associëren met horrorfilms en kampvuurverhalen, en daarmee niet te moeite waard om serieus te onderzoeken. Maar getuigenissen over waarnemingen van overleden mensen komen in alle culturen voor, bovendien soms in groepsverband, wat ze controleerbaarder maken. Ook heb ik er een persoonlijke link mee, net als met de andere twee paranormale fenomenen in dit hoofdstuk.
Ik studeerde theologie in Kampen, aan het kleinste universiteitje van het land, met ongeveer veertig studenten. In een van de oudste ‘kasten’ (zoals de studentenhuizen werden genoemd), een woning uit de zestiende eeuw, vertelde een kunstenaar me dat hij soms in de hoek van de kamer een bleek jongetje zag, met ouderwetse kleding aan en een dienblad in handen. Hij stond altijd in dezelfde hoek, leek niemand te zien, reageerde niet op aanspraak en werd na een tijdje weer vager om uiteindelijk te verdwijnen. De kunstenaar wist niet wat hij hiermee moest, maar was er wel bang voor, en met enkele huisgenoten deden ze nog onderzoek in het stadsarchief of er misschien ooit een jongetje was overleden in dit huis, maar ze konden niets vinden.
Enkele jaren later sprak ik bij een feestje oud-studenten die er eerder hadden gewoond. Ik vertelde ze over het ‘spookverhaal’ en zij reageerden dat zij hetzelfde hadden gezien, maar dat geheim hadden gehouden om de nieuwe bewoners niet ongerust te maken.
Rond dezelfde tijd was een stel, met wie ik bevriend was geraakt, in dit huis komen wonen. Met de vorige bewoners sprak ik af niet over de verschijningen te spreken, deels weer om ze niet ongerust te maken, maar inmiddels ook uit nieuwsgierigheid. Stel dat zij eveneens dat jongetje zagen, dan moest hun waarnemingen niet zijn ‘vervuild’ met onze input. Toen zij echter enkele jaren later weer verhuisden, kon ik me niet meer beheersen en vroeg ik of ze daar weleens iets bijzonders hadden meegemaakt. Ja, vertelde de vrouw van het stel: in de hoek van de kamer stond wel eens een jongetje met een dienblad. Ik werd niet bang van hem, maar sprak soms tegen hem. Hij reageerde nooit en verdween na een tijdje weer.
Wat moet ik hieruit concluderen?
Het verschilt per onderzoek, maar tussen eenderde en tweederde van de mensen die net iemand hebben verloren, zeggen hun overledenen letterlijk te hebben gezien, gehoord, gesproken, soms zelfs aangeraakt.[5] De ervaringen zijn wijdverbreid en allerminst beperkt tot horrorfilms. Deze verschijningen waren juist zelden angstaanjagend, maar vaak helend. Enkele casussen zijn nauwkeuriger onderzocht, waarbij de mensen geliefden zagen terwijl ze niet wisten dat die overleden waren, overdag en op plekken die niet bekend staan als ‘spokend’, heel helder en tastbaar, en in sommige gevallen ook met een groep.[6]
De meeste publicaties over dit onderwerp liggen in esoterische hoek, waarbij je wel wat wensdenken bij de auteurs vermoedt. Serieus wetenschappelijk onderzoek zoals bij BDE’s is zeldzaam, heeft dan juist vaak weer een materialistische insteek en lijkt gericht op opmaskering. Veel onderzoekers typeren dit slag ervaringen bij voorbaat als hallucinaties en lijken niet open te staan voor een bovennatuurlijke verklaring. Wat ik problematisch vind – en dat speelt ook voor BDE’s, maar die staan om andere redenen weer sterker – is dat contact met de doden geen onherleidbare informatie lijkt op te leveren. Waarom onthullen ze nooit iets dat de levenden ondubbelzinnig niet kunnen weten, zoals de code van een kluis, de oplossing van een moordmysterie, iemands pincode? Daar zijn wel verklaringen voor te improviseren, bijvoorbeeld dat de levenden en de doden tijdens een verschijning daar helemaal geen interesse in hebben, maar als eenderde tot tweederde van de achterblijvers verschijningen ervaart, moet daar toch ergens een smoking gun tussen zitten?
Misschien is de verklaring dieper, zoals ik ook bij bijna-doodervaringen aangaf (p.???). Een zou een ‘epistemische barrière’ kunnen zijn, een kennisgrens tussen ons en de doden, die voorkomt dat we echt controleerbaar een hiernamaals kunnen aantonen. Hoe dan ook, het onderzoek naar geestverschijningen is nog te bevooroordeeld om mee te wegen. Dat geldt ook voor de verhalen over reïncarnatie en andere paranormale verschijnselen. Grote uitzondering zijn de BDE’s, die verreweg het breedst zijn onderzocht. Als we deze getuigenissen wegen zoals we in een gewone rechtbank zouden doen, bieden deze een zeer sterke aanwijzing voor een leven-na-dit-leven.
Tenminste, als we hier neutraal in zouden staan en bovennatuurlijke verklaringen meewegen alsof het gewone verklaringen zijn. Maar dat zijn ze niet. We hebben altijd voorstellingen bij een bovennatuurlijke wereld die meespelen. Die zijn niet zozeer wetenschappelijk, zoals dit hoofdstuk, maar theologisch en filosofisch. Wat kunnen we vanuit die vakken zeggen?
[1] Ian Stevenson publiceerde vanaf 1966 een reeks boeken met als titels (Twenty) Cases Suggestive of Reincarnation, en ook deelstudies zoals Unlearned Language (1984), Children Who Remember Privious Lives (1987) en European Cases of the Reincarnation Type (2003). Stevenson was de pionier en werd opgevolgd door onderzoekers als Satwant Pasricha, Jim Tucker en Jürgen Keil. Kritische besprekingen zijn o.a. Dinesh D’Souza, Life after Death, Leslie Kean, Surviving Death, en David Fontana, Is There an Afterlife?.
[2] Stevenson komt dan met de verklaring dat reïncarnatie blijkbaar per streek anders werkt, maar dat komt krampachtig en ad hoc over.
[3] Ook zijn er diverse filosofische problemen. Bij reïncarnatie hoort karma: in het huidige leven word je beloond of bestraft voor daden uit vorige levens. Dat idee levert weliswaar een verklaring voor veel lijden op – ‘deze pech zal wel de straf voor een vergeten zonde zijn’ – maar doet dat via een fundamenteel oneerlijk proces. Uiteindelijk is het gros van wat je tegenwoordig overkomt je eigen schuld dan wel verdienste, alleen dan uit voorlevens – die je je niet eens herinnert. De vele privileges en achterstanden die we meekrijgen zijn geen toeval of noodlot, maar ooit door onszelf tot stand gebracht. Rijken kunnen zich op de schouders kloppen, de armen moeten zich schamen. Zo wordt veel huidige onrechtvaardigheid vergoelijkt, in stand gehouden en verergerd.
[4] Ook is fraude in dit soort onderzoek waarschijnlijker, omdat een reincarnatieverhaal in deze culturen statusverhogend is, anders dan vaak bijna-doodervaringen. Dit risico wordt bevestigd door het gegeven dat kinderen gemiddeld voorlevens van hogere status herinnerden. Zie ook de misvormingen die vaak werden toegeschreven aan eerdere levens: er heerst een stigma op littekens en handicaps in deze culturen, maar een verhaal over een vorig leven kan dat compenseren en biedt een uitweg. Getuigenissen bij volwassenen komen meestal tot stand via hypnose, want sowieso een lastig gebied is en zelden serieus wordt genomen als betrouwbare bron.
[5] Castelnovo, Anna e.a. ‘Post-bereavement hallucinatory experiences: A critical overview of population and clinical studies’ (Journal of Affective Disorders 2015). 44 procent van de Amerikanen verklaart in het afgelopen jaar in enige vorm ‘contact’ te hebben gehad met overleden geliefden, vaak in een droom, als ‘aanwezigheid’, maar ook in hoorbare gesprekken tot zelfs geestverschijningen (PewResearch, augustus 2023).
[6] Vgl. David Fontana, Is there an Afterlife?, p.28 en Raymond Moody, Proof of Life after Life, p.63.