De kunst van de thriller

‘In een staccatissimo stijl vlieg je door deze thriller over ontspoorde religie.’ (Hans Loeve, boekhandelaar van het jaar 2023/2024)

Afgelopen 9 oktober was de lancering van mijn thrillerdebuut, De hoogvlieger. Ik had Hans Loeve, die dit jaar werd bekroond tot beste boekhandelaar van Nederland, gevraagd het boek te lezen, wat hij direct deed. Hij was erg enthousiast en wilde dan ook wel een presentatie hosten en een paar flinke stapels neerleggen.

Bij de presentatie was een tech-expert van de landelijke politie aanwezig, die het boek ‘realistisch’ en ‘aangrijpend’ noemde, en ik vertelde zelf over wat de functie van verhalen is, in het bijzonder het spannende verhaal, de thriller. Hieronder de tekst.

Honderdduizend jaar terug in de tijd. Een homo sapiens loopt in zijn eentje over de heide, tot opeens van achter een struik een sabeltandtijger verschijnt. Totale paniek, de homo sapiens begint te rennen en klimt de eerste de beste boom in. Wat meestal tamelijk dom is, want sabeltandtijgers zijn katachtigen, maar dit is toevallig een dun berkje en de jonge bast kan de tweehonderdvijftig kilo niet houden en de klauwen glijden weg. Het beest cirkelt onderaan nog wat rondjes, maar ruikt dan een roedel oerwolven en vlucht weg.

Pas uren later durft de homo sapiens uit het berkje te springen en hij rent terug naar zijn stam. Jongens, roept hij, ik heb nu toch iets meegemaakt – zo’n duivels monster, rechtstreeks uit het dodenrijk, met tanden zo groot als armen, en kwijl als een waterval, die had me bijna te pakken, maar ik aarzelde geen moment en klom direct bovenin een berkje! Nee, dat is niet stom, want dat stammetje was precies zo dik dat die mij kon houden, maar ook weer zo dun dat zijn klauwen weggleden. We hebben de oplossing voor die duivelse monsters, eindelijk! Voortaan, als je er eentje tegenkomt, klim in een boom, bij voorkeur een berkje, van vier, vijf jaar oud…

We weten niet wat het oudste verhaal is – er is een intrigerende theorie dat de Griekse mythe over de Plejaden, de zeven dochters van Atlas, sporen van het oudste verhaal ooit bevat – maar het kan ook zomaar deze zijn geweest. In elk geval zal het eerste verhaal dezelfde basisstructuur hebben gevolgd: iemand ervoer een groot probleem, maar ontdekte net op tijd een oplossing, en diegene droeg deze ervaring over aan de tribe, zodat zij niet door diezelfde narigheid heen hoefden en ze met z’n allen een grotere overlevingskans hadden.

Een verhaal is dan dus zoiets als een uitbestede levenservaring. De kennis die individuen in een levenslang proces van trial en error opdoen, delen ze met hun tribe, waardoor iedereen wat meer begrijpt over hoe de dingen werken en je nieuwe experimenten kunt aangaan, waardoor je telkens meer levenskwaliteit opbouwt, en je uiteindelijk hier lekker zit op stoelen die niet doorzakken met een kopje koffie dat niet bedorven is en geen sabeltandtijgers die aan de deur krabben.

Maar waarom een verhaal? Waarom hield die homo sapiens geen betoog over, zeg, de zeven gewoontes van succesvolle sabeltandtijgerjagers, inclusief een powerpoint-presentatie met kekke plaatjes? Nou, misschien deed hij dat ook wel, maar noemen we dat dan tegenwoordig grottekeningen. Maar daar vertelde hij dan toch een verhaal bij. Want het verhaal is de meest directe, zuivere, ruisloze vorm van levenservaring overdragen.

Een verhaal begint met een wat-als. We hebben de wereld zoals we die kennen, maar we veranderen één enkel element, wat-als dát gebeurt – en dan volgen we hoe het verder verloopt. Hoe gaat die wereld reageren op die ene ingreep? Wat gaat de hoofdpersoon doen? En omdat we niet elke dag een sabeltandtijger tegenkomen, kan die wat-als ook verzonnen zijn en volgt daarop een denkexperiment. Wat als… je een walvisjager bent en de walvis geeft niet op? Moby Dick. Wat als… er een hele knappe dokter valt voor een verlegen zuster? Alle doktersromannetjes. Wat als… Barbie in onze wereld verschijnt? Barbie. Wat als… je nietsvermoedend op het Sint-Pietersplein loopt en je opeens de lucht in wordt getrokken en boven de basiliek bungelt? De hoogvlieger van Reinier Sonneveld.

Zo beginnen verhalen. Je laat één wijziging los op de gewone regels van de wereld en je kijkt hoe de film zich verder afspeelt. Gaat die walvisjager het opgeven of niet? Zal de verlegen zuster de dokter krijgen of niet? Als het maar vragen zijn waarbij er iets op het spel staat, waarbij het, als het even kan, op leven en dood gaat. De homo sapiens die opgewonden bij de tribe komt en begint te vertellen over het prachtige viooltje waar hij langsliep, die praat al snel tegen lucht. Wij hebben te weinig tijd. Want er zijn ook nog sabeltandtijgers en Barbies en knappe dokters en religieuze aanslagen, en we weten nog steeds niet hoe we daarmee moeten omgaan.

Verhalen zijn, met andere woorden, denkexperimenten over stress. Dat is je taak als schrijver – je vertelt een stressvolle situatie en je bezorgt je publiek daarbij bewust ook een dotje stress. Schrijvers zijn agitators, dat hoort wezenlijk bij onze taak, dat is onze taak – als wij niet agiteren, vertellen we hooguit een rij gebeurtenissen, een serie interessantigheden, maar geen verhaal.

Want een verhaal escaleert. Na dat eerste wat-als, het nieuws dat wordt losgelaten op de wereld, wordt het alleen maar rottiger. Als het niet meer rottiger wordt, is het verhaal namelijk afgelopen. Zodra de walvis dood is, zodra de knappe dokter in bed belandt met de verlegen zuster, zodra de sabeltandtijger weg sjokt, is onze aandacht weg. En in die zin is elk verhaal dus een imitatie van hoe onze geest werkt bij dreiging.

Dat bedoel ik zo. Ruim vier jaar geleden kreeg ik een brief van vier pagina’s van Lineke Blijdorp, de advocaat van Mattheüs van der Steen, een van de bekendste evangelische voorgangers. Ik had onderzoek gedaan naar zijn methodes – hij heeft bijvoorbeeld een privéverbinding naar boven, serieus, en daardoor komt er wel eens op het podium goudstof zomaar uit zijn bijbeltje dwarrelen, echt goud hoor, serieus, écht – en daar had ik over geschreven, waar hij niet van gediend was en dat probeerde zijn advocaat met de nodige juridische poeha mij aan het verstand te krijgen.

Toen ik deze brief las, gebeurde er in mijn gedachten dit. Ik dacht: dit wordt een rechtszaak wegens smaad. Ik dacht vervolgens: het uurtarief van een advocaat is tweehonderd euro. Ik dacht daarna: ik heb geen rechtsbijstandsverzekering. En toen dacht ik: als ik een advocaat alleen maar bel, ben ik al blut. En zo was ik in een paar tellen van een brief met wat juridische poeha in gedachten al mijn huis uit gezet en stierf onze peuterzoon een jammerlijke hongerdood.

Dat is escalatie. Dit doen we als we een mogelijke dreiging ontmoeten, een wat-als – wat als je een brief krijgt van een heuse advocaat met allemaal lange woorden – je gedachten gaan meteen de werkelijkheid onderzoeken, alle mogelijke paadjes af met denkexperimenten over hoe dit verder kan gaan, hoe dit uit de hand kan lopen, en vooral welke maatregelen je kunt treffen. Dat is niet veel anders dan wat er in de geest van die mede-homo sapiens honderdduizend jaar geleden gebeurde met die sabeltandtijger. En het is de grote vraag van elk verhaal: bij deze dreiging, bij dit levensgevaar misschien wel, wat kan ik nu doen?

In mijn geval ging ik na die escalatie in mijn hoofd meteen mijn uitgever bellen en daarna een aantal journalisten, ik ontdekte vrij snel dat rechtszaken wegens smaad zelden in het nadeel van de schrijvers uitvallen, dat het vooral een publicitaire ramp voor Mattheüs van der Steen zelf zou worden, en dat zijn advocaat dus blufte. En in gedachten bleef ik opeens weer in ons huis wonen met een gelukkige vrouw en een weldoorvoede zoon.

Wat ik hier nu ter plekke doe, lijkt wat op die prehistorische homo sapiens die terugkeert bij zijn tribe, of wat alle verhalenvertellers sindsdien hebben gedaan: ik heb jullie met een stressvolle situatie geconfronteerd, in dit geval ook nog waargebeurd, jullie ervoeren daarbij wellicht zelf wat afgeleide stress, ik voerde de druk nog wat op, het ging opeens over mijn huis, mijn kind, maar uiteindelijk vertelde ik de oplossing en konden we allemaal weer opgelucht achterover leunen.

Zoiets kunnen jullie dus ook verwachten bij De hoogvlieger. Het begint met een wat-als – wat als er een jongeman plotseling boven de Sint-Pietersbasiliek bungelt – dat gaat escaleren, het blijft uiteraard niet bij dat eerste slachtoffer, het wordt nog veel en veel rottiger, maar uiteindelijk is er, phew, een oplossing en kunt u gerust het boek dichtslaan.

Met dus, als het een beetje meezit, wat uitbestede levenservaring rijker. Want dat doen we als we lezen. We gaan een denkexperiment aan, we testen met een wat-als onze werkelijkheid, spiegelen ons aan hoe de hoofdpersoon handelt, en weten na afloop weer iets beter hoe te leven. Met als grote voordeel dat wij niet zelf helemaal naar Rome hoeven om honderden meters de lucht in te worden getild – dat mogen lekker de personages voor ons doen. Boeken zijn onze gedelegeerde levens.

De thriller is in dat landschap van verhalen nergens bijzonder in, behalve hierin: er wordt vol ingezet op het bereiken van angstgevoelens bij de lezer of kijker. Daar zijn allerlei trucs voor, maar omdat wij als homo sapiens nu eenmaal nogal op elkaar lijken, zijn die trucs al heel lang hetzelfde, en daarom kun je de thriller ook zien als een zelfstandig genre met herkenbare, vaste eigenschappen. De meest typerende is de hoofdpersoon die in doodsnood komt en die doodsnood overschaduwt het hele verhaal. Iemand die achtervolgd wordt door een sabeltandtijger en ternauwernood ontsnapt, dat is een thriller. Iemand die achtervolgd wordt door schuldgevoelens, dat is een roman. Iemand die achtervolgd wordt door een knappe dokter – ja, dat ligt er een beetje aan wat de hoofdpersoon wil, het kan van romantiek gaan tot horror…

Maar omdat verhalen de uiteindelijk succesvolle reacties op die dreiging opdissen – tenzij het tragedies zijn, maar die zijn zeldzaam – daarom gaan thrillers altijd over het overwinnen van de dood. Want in dit genre is de dreiging maximaal, maar de hoofdpersoon vindt daar toch een oplossing voor, vindt dus een antwoord op de dood, of niet zozeer de dood, maar een dood, een exemplum, een vertegenwoordiger van de dood, een specifieke dood.

En daarmee nadert de thriller mijn andere vak, namelijk de theologie. Ik kwam die link voor het eerst op het spoor een jaar of dertig terug toen ik het Naschrift van Umberto Eco las bij zijn De naam van de roos. Daarin noemt hij een detective lezen een transcendente beweging. Een detective doet je namelijk je onwetendheid ervaren en dan ook nog eens op het terrein van de dood. In een detective is dat dan op afstand, het is een onderzoek over een ander die al dood is, bij een thriller ervaart de hoofdpersoon deze onwetendheid zelf aan den lijve en gaat het over een mogelijke dood in de toekomst.

Omdat de religies elk op hun eigen manier proberen een oplossing te vinden voor onze doodsangsten, zou ik zeggen dat de thriller, en in iets minder mate de detective, door hun basisstructuur het meest religieuze literaire genre is. Er hoeven geen religieuzen in voor te komen, woorden als God of hemel kunnen volledig afwezig zijn, maar de genre-eisen begeven zich op religieus terrein. De thrillerlezer stelt een fundamenteel theologische vraag: hoe kan ik een dood, en daarmee misschien wel de dood, overwinnen? En het aardige van boeken is, zoals gezegd, dat het gedelegeerde levens zijn, dus je hoeft niet zelf te sterven om toch een beetje op te staan.

Dit is de leeservaring. Het leven is te ingewikkeld en we staan perplex. We doen wel alsof, maar niemand weet hoe te leven. Hoe kun je ooit in een leven hét leven ontdekken, als een mens dé mens? We hebben te weinig tijd. Boeken kopen iets van deze tijd voor ons. Wie een boek koopt, koopt tijd. Al die levens die zijn stukgelopen, gemangeld, ontploft – of gewoon alleen maar een paar honderd meter boven de Sint-Pietersbasiliek bungelden – wat u daarvan ontvangt is de verzuchting van die oude man of vrouw, na een leven vol geploeter: het was zwaar, het was eigenlijk niet te doen, maar ik ben toch iets verder komen, ik ben gegroeid, moet u eens luisteren hoe…

Met een thriller krijgt u, kortom, de lessen van een trauma, zonder het trauma. U hoeft niet voor een sabeltandtijger uit te rennen, u hoeft niet maanden op een walvis te jagen, u hoeft niet boven een basiliek te bungelen – u betaalt 20 tot 25 euro en u krijgt alles wat deze onfortuinlijken leerden, zonder hun tics, hun nachtmerries, hun protheses. Dat zijn verhalen. Een klein beetje wijzer worden, zonder daarvoor naar het ziekenhuis te hoeven.

Vorige
Vorige

Recensies ‘De hoogvlieger’

Volgende
Volgende

De hoogvlieger